Cornelis de Man
De traankokerijen op Smeerenburg
1639
Rijksmuseum, Amsterdam

Hoewel de verkenningstochten omstreeks 1600 op de noordelijke ijszeeën om een doorvaart naar Azië te vinden niets opleveren, zijn ze in één opzicht toch succesvol: het gebied wordt in kaart gebracht. Dat geeft de aanzet tot de Nederlandse walvisvaart. De jacht op walvissen en robben ontwikkelt zich in de 17de en 18de eeuw als een belangrijke tak van scheepvaart. Er komen nederzettingen met traankokerijen op Jan Mayen-eiland en op Spitsbergen. Vlees en spek worden daar bewerkt tot traan en lampolie. Het vangen van de walvissen gebeurt met handharpoenen, waarna zij met lansen worden afgemaakt en langszij van de schepen geflensd. Als de walvisjacht in de kustgebieden weinig meer oplevert en de schepen steeds dieper en noordelijker de zee op moeten, worden de nederzettingen opgedoekt, de dieren op open zee geflensd en het vlees en spek aan boord bewerkt en gekuipt.